Met Krugman de crisis uit

 ‘Het huishoudboekje op orde’, ‘de tering naar de nering’ en de ‘broekriem aanhalen’: de propagandisten van het bezuinigingsmantra bombarderen ons met het Calvinistische spaarzaamheidsideaal en versmallen economie tot een dogmatisch zedenspel, waarin iedereen die pleit voor het investeren in de economie door de overheid wordt  weggezet als potverteerder, maoïst of erger: als Grieks Cyprioot. Princeton docent en Nobelprijswinnaar Paul Krugman is pleitbezorger van een nieuw economisch mantra: dat van het keihard stimuleren van de economie door overheden.

‘Stop deze depressie, nu!’ zo luidt de licht populistische titel van Krugmans schriftelijke remedie op de crisis. Het is tijd voor een nieuw mantra: stóp met bezuinigen en stimuleer. Ewald Engelen zal zijn vingers er bij aflikken.

Zijn pijlen richt hij op een drietal zaken: deregulering, inkomensongelijkheid en het oplossen van de crisis door radicaal bezuinigen. Zijn werk laat zich lezen als een lofzang op Keynes: stimuleer totdat de economie zichzelf weer draagt, bezuinig in tijden van hoogconjunctuur.  Krugman volgt daarbij aloud economisch basisprincipe: mijn uitgaven zijn jouw inkomsten. Een economie loopt spaak als men niet meer uitgeeft, alles wat ik uitgeef is immers iemand anders zijn inkomen. En juist dat is wat er nu aan de hand is: een totaal gebrek aan vraag, zo hardnekkig alle monetaire stimuleringsmethoden niet aanslaan.

Er moet meer gebeuren: er moet reëel gestimuleerd worden.

Kiemen van de crisis
Krugman vertelt het verhaal van de crisis en haar historische aanloop in een notendop. Van het oude bankieren – gevoelig voor bankruns – en de eerste reguleringen en deposito garanties van centrale banken, met een lange periode van rust en stabiliteit na de oorlog ten gevolg. Tot het in de jaren ‘80 onder Reagan mis ging en de financiële sector in rap tempo gedereguleerd werd. Met een hoofdrol voor Bill Clinton, die de zo cruciale tussenwand tussen het spaar- en zakelijk bankieren uit het bankwezen sloopte en daarmee de kroon op dat dereguleringsproces zette. Bevrijd van het toezicht en gedekt door de depositogaranties van belastinggeld konden de banken ongeoorloofde risico’s aangaan.

Dan volgt de enorme huizenbubble in de VS, de oerknal van onze crisis. Lenen was het devies, want lenen loonde. Vastgoed met geleend geld gekocht steeg direct in waarde, wie niet leende had het niet begrepen. Het opknippen en doorverkopen van die leningen in onbegrijpelijke financiële rommelproducten verplaatste het risico van de geldverstrekkers aan iedere goedgelovige koper van die producten: de private investeerder, overheden en onze pensioenfondsen. Ze trapten er allemaal in. Niet vreemd: het financiële kernafval dat ze kochten was voorzien van het kwaliteitskeurmerk Triple A, er vakkundig opgeplakt door de rating-agencies.

Het ging goed, tot op het zogeheten Minsky-moment: het moment waarop geldschieters de risico’s van schulden herontdekken, debiteuren gedwongen worden hun schulden te verminderen, en mensen bezig zijn hun schulden af te betalen, waardoor de gehele economische cyclus – mijn uitgaven zijn jouw inkomsten – in een neerwaartse spiraal terecht komt. Dat moment kan min of meer door alles getriggerd worden: een verlies in vertrouwen in de waarde van een bepaalde product is zo oud als de neergang van de speculatie in tulpenbollen.

Een morele crisis
Krugman stelt dat tientallen jaren neoliberale politiek gefaald heeft. Ook de vermeende groei die dat beleid heeft veroorzaakt verwijst hij naar het land der fabels: mensen hebben een lichte groei gekend, vooral door netto bezien meer te werken, maar de financiële groei in de decennia na de deregulering liep trager dan de decennia ervoor.

Dat wat daadwerkelijk groeide was iets anders: de inkomensongelijkheid . Ter illustratie: in 2006 verdienden de 25 bestbetaalde hedgefund managers samen 14 miljard dollar’ drie keer zoveel als alle 80.000 docenten van New York bij elkaar. Krugman legt de kiem van de crisis in die groeiende ongelijkheid. Het creëerde een rijke toplaag die haar invloed op beleid ging maken, waardoor de crisis zich uitdiepte. Het is tevens een morele crisis. De ruk naar rechts heeft de stijging van topinkomens en de onverschilligheid daarover bij de brede massa mogelijk gemaakt.

Dit heeft ook zijn weerslag op het wetenschappelijk vertoog. Sinds 1980 begon een ware hetze tegen het Keynesiaanse denken in de economische wetenschap. Illustratief: het rechtse tijdschrift Human Interest publiceerde in 2005 een lijst van de tien schadelijkste boeken van de 19e eeuw, met daarin General Theory van Keynes op een prominente plek tussen Mein Kampf en Das Kapital.

Keynes verdween langzaam maar zeker uit de schappen en – erger – uit lesstof van de belangrijke universiteiten. Vandaag de dag – zelfs na een bijna-meltdown – blijven toonaangevende theoretici hun mantra’s van deregulering herhalen. Het resultaat is de huidige economische reactie op de crisis: een louter monetair beleid van het pompen van extra geld in de economie om de rente laag te houden en zo investering te stimuleren.

Het probleem en de oude remedie
Mijn uitgaven zijn jouw inkomsten. En als we meer sparen dan we uitgeven leidt dat tot een ketenreactie in de economie die uiteindelijk tot depressie leidt. Een dergelijke situatie van liqiditeitsval werd in het verleden vaak – en met succes – opgelost door de federale banken, die simpelweg de geldpers aanzette en zodoende meer liquiditeit in het systeem pompten. Een lage rente deed de rest: bedrijven en consumenten namen geld op, investeerden het, of gaven het uit. Het werkte in 1980 en zelfs in 1992 en 2001.

Deze keer is dat trucje niet afdoende, zo is gebleken. De geldpers heeft overuren gedraaid en de rente zweeft om en nabij het nulpunt en toch blijft herstel uit. Men pot geld op en investeert en consumeert niet. Meer monetair stimuleren kan niet: de rente is immers al bijna nul. Volgens het principe van ‘mijn uitgaven zijn jouw inkomsten’ leidt dit tot een algehele stagnatie.

Het centrale probleem is het totale gebrek aan vraag. En als die vraag zich niet laat terugfluiten door het goedkoper maken van geld, moeten er meer draconische maatregelen genomen worden. Wanneer de vraag niet uit zichzelf ontstaat, moet deze een handje geholpen worden. Dat is feitelijk alles dat het stimuleren van de reële economie doet: het scheppen van vraag. En wanneer partij A vraagt aan partij B, vraagt partij B aan partij C et cetera. Stimuleren op een plek, zet een keten van economische activiteit in gang.

De oplossing
De oplossing volgens Krugman is in de basis eenvoudig: een nieuwe ‘stortvloed van overheidsuitgaven’, om nieuwe vraag te creëren. Dit stimuleren moet in eerste instantie chronisch, kortlopende programma’s of tijdelijke lastenverlichting – zoals het recente Mondriaan-akkoord voorstaat – helpen niet. Door het creëren van werkgelegenheid en het doen van overheidsaanbestedingen ontstaat datgene wat ontbreekt in crisistijd en door alle huidige maatregelen zeker niet terugkomt: vraag. Vraag naar arbeid, naar goederen, innovatie, onderwijs enzovoorts. Dat leidt tot werkgelegenheid, investeringen en consumptie. Mijn uitgaven zijn jouw inkomsten, maar dan in het groot.

Krugman wil terug naar de periode van kort na de oorlog, waarin het economisch stelsel twee generaties lang zorgde voor voldoende werkgelegenheid en draaglijke niveaus van ongelijkheid . Het oplossen van inkomensongelijk wordt een traject van de lange adem, zo geeft hij toe, het scheppen van werkgelegenheid kan snel.

Dat werkt zo.

Krugman schetst drie gebieden waarin beleid het verschil zou kunnen maken. Ten eerste de overheidsuitgaven. De overheid zou moeten uitgeven daar waar de private partijen het weigeren. ‘Recent en langlopend onderzoek toont duidelijk en onloochenbaar aan dat veranderingen in overheidsuitgaven de productie en de werkgelegenheid in dezelfde richting stuwen: geef meer uit en zowel het reële BNP als de werkgelegenheid zal stijgen; geef minder uit en zowel het reële BNP als de werkgelegenheid zal dalen.’ Vertrouwen blijft bij grote overheidsinvesteringen gehandhaafd (in tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt) omdat de groei van het BNP die het bewerkstelligt, gelijkstaat aan de groei van belastinginkomsten en daarmee solvabiliteit van een staat.

Nummer twee is het stimuleren van lagere overheden – ongeveer precies het tegenovergestelde er  momenteel in Nederland gebeurt. Anders dan federale overheden zijn lagere overheden min of meer verplicht elk jaar een sluitende begroting te maken, wat betekent dat ze in de uitgaven moeten snijden en/of de belastingen moeten verhogen als een recessie toeslaat. Het over de schutting gooien van taken naar lokale overheden en daaraan gepaarde bezuinigingen zijn funest voor de werkgelegenheid op lokaal niveau. Tot slot grijpt Krugman terug op het aloude crisisrecept: het initiëren van Grote Werken aan de infrastructuur en in de bouw. Dit zet mensen aan het werk, en creëert economische actie voor een hele keten aan bedrijven (bouwers, leveranciers, grondstofhandelaars enzovoorts).

Maar al dat stimuleren kost geld. Geld dat de overheid moet lenen op de kapitaalmarkt. Kunnen publieke schulden een oplossing vormen voor een te hoge private schuldenlast en zo ja, is dat geen aanslag op de staatsfinanciën?

Wie betaalt dat?
Meer lenen betekent een hogere staatsschuld. Dat is niet erg, stelt Krugman. Niet zolang die staatsschuld in verhouding staat tot de omvang van de reële economie. Zo is de staatsschuld in de VS weliswaar gigantisch, ze staat nog steeds in goede verhouding tot het Amerikaanse BNP. Wanneer door het aantrekken van de economie er weer gewerkt kan worden met een meer sluitende overheidsbegroting, loopt het BNP – dat groter wordt doordat de economie meer produceert – vervolgens weer in op de staatsschuld. Die staatsschuld daalt dan door toenemende belastinginkomsten en lagere kosten doordat de economie haar eigen kar weer trekt. Krugman verwijst naar de gemaakte schulden in WOII, die waren gigantisch, zelfs in verhouding tot het BNP, maar stimuleerden de reële economie enorm. De jaren erna is er veel minder tot niet geleend en groeide de economie door, waardoor de verhouding schuld tot het BNP weer recht trok.

Ofwel: bezuinigen bij hoogconjunctuur en stimuleren bij tegenwind.

Bezuinigen leidt daarentegen tot daling van het BNP, simpelweg omdat de overheid minder aankopen doet in eigen land. Harde bezuinigingen leiden dus op korte termijn niet eens tot pertinent lagere staatsschuld, ze berokkenen vooral schade aan de reële economie op langere termijn. Door het banen- en consumententekort komt er veel minder belastinggeld binnen en dus blijft er voor een overheid minder geld over om de staatsschuld te verlagen.

Kan schuld  – namelijk investeren met geld dat overheden lenen op de kapitaalmarkt – de oplossing  voor een probleem dat ooit door schuld is ontstaan? Já. De ene schuld is namelijk de andere niet. Overheidsinvesteringen zijn feitelijk puur een verschuiving van private schuld naar publieke schuld. Door de schuldenlast van particulieren te verminderen, door ze werkgelegenheid te bieden of hun lasten te verlichten, stijgt de mogelijkheid tot consumptie en investeren. De economie gaat weer draaien en de staatsschuld dikt in door de toenemende belastingafdracht van consumerende burgers.

Economie als zedenleer
Waar komt het huidige bezuinigingsmantra vandaan? Krugman ziet het als een ethisch probleem. Als je kijkt wat de bezuinigers willen – fiscaal beleid dat gericht is op tekorten en niet op het scheppen van banen, monetair beleid dat obsessief de strijd aanbindt met alles wat ook maar inflatie riekt en ondanks massawerkloosheid de rente verhoogt –  blijkt dat allemaal de belangen van de crediteuren te dienen. Dus van diegenen die geld uitlenen in plaats van degenen die geld lenen en/of werken voor hun brood. Het beleid beschermt dus onze banken, financials en rating-agency’s, niet de werkende burgers. Krugman wijdt de inadequate respons op de eurocrisis hoofdzakelijk aan de wat hij noemt ‘hellenisering’ van het probleem: de gedachte dat de tekortlanden puur in de problemen zitten door slecht fiscaal beleid, zonder te reageren op de interne weeffouten in de eurozone. ‘Op grond van de foutieve diagnose heeft men gekozen voor de foutieve remedie: als fiscale losbandigheid het probleem was, moet fiscale deugdzaamheid de oplossing zijn. Het is economie als zedenspel, met als extra kronkel dat de zonden die worden bestraft grotendeels nooit zijn begaan.’

Keynes 2.0 : haalbaar?
Krugman’s analyse laat zich lezen als een lofzang op Keynes. In de basis zijn zijn ideeën dan ook weinig vernieuwend en pleit hij feitelijk voor een tweede New Deal: activistische overheidsbestedingen die vraag naar mankracht en goederen weer vlot trekt.

Zijn afkeer tegen bezuinigingen in crisistijd verwoordt hij scherp en helder. Met name zijn opmerkingen over hoe de bezuinigingsdoctrine ook sociaal onrecht en sociale wreedheid in bredere zin rationaliseert en daardoor het gezag aanspreekt, klinkt als een waarheid. Ook het vermeende positieve effect van het verminderen van staatsschuld tackelt hij met stalen noppen: ‘Als de economie in een zware depressie zit en de rente de nul procent nadert, kunnen bezuinigingen niet meer worden gecompenseerd. Ze duwen de economie juist nog dieper in een depressie, waardoor de belastinginkomsten verminderen en ten minste een deel van de nagestreefde vermindering van het tekort teniet wordt gedaan.’

Stimuleren moet dus simpelweg.

Of het nu de overheid is die een fiscaal stimuleringsbeleid zou moeten voeren, de bezuiniging op decentrale overheden zou moeten terugdraaien of de centrale banken die zouden moeten stimuleren door schuldenlasten te verlagen of door devaluatie van de eigen munt de exportmarkt zou moeten versterken: lastenverlichting, verlichting van particuliere schulden en het investeren in arbeid zijn de manieren om de economie weer op gang te krijgen. Alleen zo wordt de cirkel van een lage werkgelegenheid en daaraan gekoppelde zwakke koopkracht en wantrouwen doorbroken, aangezien de klassieke manier van stimuleren – het pompen van extra geld in de economie- niet meer werkt.

Een hoge staatsschuld is namelijk in orde, zolang deze in verhouding staat tot de omvang van de reële economie die hij vertegenwoordigt. Wanneer de economie na stimulering weer aantrekt, stijgt het BNP en daarmee de belastinginkomsten en door de dalende staatsuitgaven – men stopt immers met stimuleren –  dikt de staatschuld vrij rap weer in.

Krugman vat samen: ‘Het punt is niet dat schuld helemaal geen belasting vormt, maar wel dat zelfs verbijsterende schulden bij lange na niet zo’n probleem zijn als vaak wordt beweerd. Als je dat eenmaal beseft, besef je hoe fout het eigenlijk was om de aandacht van banen te verleggen naar tekorten.’

Bezuinigen leveren bij lange na niet de gewenste sanering van staatsschuld op, zoals haar propagandisten ons willen doen geloven: bezuinigen remt de economie af, waardoor BNP en belastinginkomsten dalen. Er wordt wellicht minder geteerd, er wordt ook beduidend minder geneerd.

Is het stimuleringsprogramma politiek gezien wel een haalbare kaart, zo vraagt ook de getergde econoom zich hardop af? Europa heeft daarbij het probleem van de eurozone en de dodelijke 3% norm, die de nodige verhoging van de staatsschuld onmogelijk maakt. Krugman doet een laatste moreel appel: sluit desnoods compromissen over de politiek, maar nooit over de waarheid. Die waarheid – of op z’n minst een trage ontmaskering van de bezuinigingsdoctrine – lijkt langzaam aan door te dringen in het hedendaags economisch vertoog. Zeker nu zelfs het IMF, de werkgeversorganisaties en nota bene een handje vol VVD-prominenten kenbaar gemaakt heeft in te zien dat louter bezuinigen slecht leidt tot blijvende schade.


Jasper Konijnenbelt avatar

Deel Dit ARtikel

Verder Lezen?