Institutionele ongelijkheid als noodzakelijk kwaad voor ons voortbestaan

Ongelijkheid. De mens is ongelijk, dat is een gegeven. De een wordt geboren met een sterke bouw, geschikt voor zwaar werk, de ander wordt geboren met een goed stel hersenen, geschikt voor denkwerk. De mensheid behaalt een hoog rendement in haar samenleving uit deze ongelijkheid via diversificatie van arbeid. Deze ongelijkheid, zoals reeds benoemd, is een gegeven. Veel interessanter is de vraag of ongelijkheid in de samenleving, ongelijkheid in persoonlijke capaciteiten daargelaten, ook een gegeven is of dat deze ongelijkheid de uitkomst is van sociale constructies die doorbroken kunnen worden.

Een summiere beantwoording van deze vraag vergt een kader. Vanuit mijn juridische achtergrond zal ik de rol van het instituut “private eigendom” (hierna “eigendom”) in onze samenleving plaatsen in het discours aangaande ongelijkheid en daarmee een voorzichtige conclusie trekken ten aanzien van de vraag of sociale ongelijkheid een gegeven is in onze maatschappij.

De reden dat ik voor eigendom kies, is omdat eigendom zo vanzelfsprekend is binnen ons gedachtegoed. Eigendom voelt natuurlijk aan en een samenleving zonder eigendom is maar moeilijk voor te stellen. Historisch is het sociale construct eigendom zo goed als binnen de hele beschreven geschiedenis aanvaard als rechtsgrond voor de aanspraak op bezit. Slechts het communisme kan als uitzondering worden beschouwd, maar dit is eerder de exceptie die de regel bevestigt. Overigens bevatte de voormalige Sovjet Unie wel degelijk enige noties van eigendom die ik in dit relaas onbesproken zal laten.

Binnen het Romeinse recht nam het instituut eigendom weliswaar nog een relatieve positie in. Het Romeinse recht bestaat voornamelijk uit procesrecht waardoor het recht op een goed een abstractie vormde die te ver weg van de Romeinse maatschappij lag. De Romeinen konden een legis actio in rem instellen tegen haar wederpartij en daarmee een goed revindiceren. Pas veel later, in de 18e eeuw, zou onder invloeden van het Natuurrecht de idee van het ius interdicendi nec patiendi (het recht om te verbieden en niet te dulden) aan invloed winnen, hetgeen het absolute karakter van eigendom zoals wij dat tegenwoordig kennen in zich draagt. Dit natuurrechtelijke idee had vanuit de logica een grote wervingskracht.

Dit sociale construct met absoluut karakter, het zogenaamde “dit is van mij” principe, brengt onderscheid en daarmee ongelijkheid aan binnen een samenleving. Wat de een zich heeft toegeëigend, kan de ander zich per definitie niet toe-eigenen. De door deze toe-eigening ontstane ongelijkheid kan niet per definitie als kwaad worden aangevinkt. Er zijn talloze voorbeelden waaruit blijkt dat de distributie van goederen, zoals land, zorgt voor een hoger rendement en duurzamer gebruik van deze goederen.

Stukken grond, bijvoorbeeld voor landbouw of de veestapel, dienen te worden onderhouden. Indien het stuk grond in commune eigendom wordt gehouden is er voor de individuele boer weinig incentive om de kosten voor het onderhoud te dragen terwijl deze boer ook kan free-riden op de investeringen van zijn collegae. Daarnaast prikkelt een commuun goed tot korte-termijn strategieën. Immers, indien land door meerdere boeren tegelijk in gebruik is, kan ik er maar beter voor zorgen dat ik zoveel mogelijk uit de lap grond haal voordat een ander dit doet en de grond haar kwaliteit en daarmee haar productiecapaciteit verliest. Deze situatie, beter bekend als het “prisoners dilemma”, leidt tot een versneld bederven van het goed omdat de stimulus voor het maken van altruïstische keuzes ongedaan wordt gemaakt door concurrentie op de output van het goed door degenen met wie het goed wordt gedeeld.

Eigendom brengt een scheidslijn aan tussen datgene dat van jou is en dat waar ik aanspraak op maak. Indien het hypothetische lapje grond door tweeën wordt gedeeld doormiddel van een hek en een stukje schrikdraad zullen jij en ik, onder de uitgangspositie van de rationaliteit, duurzame keuzes maken voor het aan ons toebehorende deel van de grond. Aangezien ik over 10 jaar ook nog moet leven van de opbrengsten uit de grond, zal ik in de grond investeren en deze niet door overbegrazing uitputten. Eigendom is daarmee een uitstekend instituut voor efficiëntie.

Door efficiënt met onze goederen om te springen hebben wij bereikt dat er op een klein lapje grond met de naam Nederland inmiddels meer dan 17 miljoen mensen kunnen leven. Het gapende gat tussen arm en rijk wordt steeds groter, maar de efficiëntie, voortkomend uit de allocatie van goederen, die zorgt voor dit gat door de invoering van eigendom als instituut, vormt tegelijkertijd een belangrijk bestandsdeel voor de maatschappij waarop Nederland is gestoeld en groot geworden. Het is niet goed voor te stellen hoe een maatschappij zo kan groeien zonder het principe van ongelijkheid door middel van een scheiding der goederen in eigendom. Alleen in kleine(re) samenlevingen, waarin hoge maten van sociale controle aanwezig zijn en de participanten voor overleving op elkaar zijn aangewezen, is een model denkbaar waarin men op basis van commuun eigendom haar samenleving vorm kan geven.

Voor de beantwoording van de hoofdvraag, “is ongelijkheid in de samenleving een gegeven of is deze ongelijkheid de uitkomst van sociale constructies die doorbroken kunnen worden?”, luidt mijn beknopte antwoord dat ongelijkheid veelal een gegeven is in een willekeurige samenleving, met betrekking tot het private eigendom zelfs vaak vastgelegd in de wet. De rechtsstaat, veelal aangemerkt als instrument voor de uitoefening van het gelijkheidsbeginsel, is tevens een instrument voor het scheppen van ongelijkheid. Dit is een maatschappelijk geaccepteerde ongelijkheid die de maatschappij ook veel goeds brengt, maar desalniettemin geïnstitutionaliseerde ongelijkheid voortbrengt.

Kunnen deze sociale constructies worden doorbroken? Ja. In een hypothetische situatie, waarin overvloed de norm is, zal concurrentie geen plaats hebben waardoor stimuli die commune goederen bedreigen te bederven ontbreken. In de huidige kapitalistische realiteit vormt het creëren van schaarste echter de norm en zijn de sociale constructies noodzakelijk voor ons voortbestaan. Zolang kapitalisme de koers van de samenleving bepaalt, is er geen ruimte voor institutionele gelijkheid.


Jong WBS organiseert ieder jaar een zomerschool. Iedere deelnemer schrijft daarvoor een essay. Het thema was dit jaar ´De nieuwe ongelijkheid´. Dit essay van Stijn Kloosterboer behoorde volgens de vakjury tot sterkste essays. 

 


Stijn Kloosterboer avatar

Deel Dit ARtikel

Verder Lezen?